In het dagelijks leven werk ik parttime in de zorg. Ik breng tijd door met dementerende ouderen die met hun achten samenwonen, als een soort gezin. In dat gezin ben ik een ouder – ik haal bewoners uit bed; geef hen eten; luister naar hun beslommeringen, haal ze soms voorzichtig terug in de realiteit en laat hen op andere momenten leven in hun eigen realiteit. Op de Taalgeekblog deel ik mooie, grappige of inspirerende momenten met jullie.
Mary kwam bij ons wonen toen ze veertig kilo woog. Ze kwam net uit het ziekenhuis, had een heupoperatie gehad en kon niet meer alleen wonen. Niet alleen vanwege die heup, maar ook omdat ze niet meer wist wat ze deed.
We spoelen de film een paar maanden vooruit: Mary heeft dankzij mijn kundige collega’s een longontsteking overleefd en is nog een paar kilo lichter. Ik kan haar bijna in m´n eentje optillen. Desondanks is Mary niet levensmoe – ze kletst honderduit. Op de schaarse dagen dat ik om half acht begin, is zij vaak degene die al wakker is en “help, help me alsjeblieft” ligt te roepen tot er iemand komt. Vaak wordt ze weer stil nadat ik even goedemorgen ben komen zeggen en haar een ontbijtje heb aangeboden.
Op een ochtend in april 2020 is ze nog stil wanneer ik om half acht de woning oploop. Dat verbaast me, dus ik ga even kijken. Even checken of ze er nog is. Heel zachtjes doe ik Mary’s kamerdeur open, het licht uit de gang stroomt meter voor meter de ruimte binnen. In de donkere slaapkamer ligt een klein bolletje onder de dekens. Haar ogen zijn open. “Goedemorgen”, zeg ik. Mary begroet me hartelijk, ze lijkt blij me te zien, een bekend gezicht. “Hoe gaat het met je, meid?”. “Mm, gaat wel”, zeg ik. Mary is helder, helderder dan ik van haar gewend ben, en ze wil weten wat er is. Ik vertel haar dat mijn relatie kortgeleden uit is gegaan en dat het dus even niet zo fantastisch met me gaat. Ik vertel het met een beetje schroom, want ik vind dat ik daarmee eigenlijk een grens overschrijd. Het is goed om een beetje professionele afstand te bewaren van de mensen voor wie je zorgt. Tegelijkertijd zijn we allemaal mensen en maakt de verbondenheid die dat schept dit werk juist zo mooi.
Mary reageert geschrokken. Ze vertelt dat zij ook eens een verbroken relatie heeft meegemaakt. “Ik was in de dertig, en ik dacht dat het voor altijd was, dus ik was er helemaal kapot van”, zegt ze. We kletsen nog even verder en dan zeg ik: “Zal ik ontbijt voor je halen?”. “Nee meid, doe jij nou maar even rustig aan”, zegt Mary, “dit moet tijd hebben, het moet slijten.” Ik moet een beetje lachen en tegelijkertijd ontroert het me wat ze zegt. Ze draait de rollen om: normaal zorg ik voor haar, nu zorgt zij even voor mij.
“Jij kan nog wel weer verder zoeken, meisje,” zegt Mary, wanneer ik even later een glas appelsap en een boterham zonder korstjes voor haar neerzet. Het is niet wat ik wil horen, maar ze heeft gelijk en ik vind het zo intens lief hoe ze met me meeleeft. “Voor mij is die tijd geweest, maar ik kan nu goed leven met de eenzaamheid.” Geheel tegen haar karakter in lijkt ze rustig, een serene uitdrukking op haar gezicht. Ze raakt me, het kleine figuurtje in het grote bed, van wie ik niet alleen de ribben, maar ieder bot kan tellen. Zo klein en toch zo taai. Al bijna negentig en toch nog niet klaar met leven. “Dan zijn we samen eenzaam, Mary”, zeg ik, en ik doe m’n best om niet een paar tranen te laten. In stilte zitten we een moment bij elkaar, zij in bed, ik op de rollator ernaast.
Wat schrijf je mooi!
Lfs Joanne
LikeLike
Dank je! XXX
LikeLike
Prachtige blog! Ah, prachtig.
Verstuurd vanaf mijn iPhone
LikeLike
❤
LikeLike