Zorgblog| Als je lijf het niet meer doet

In het dagelijks leven werk ik parttime in de zorg. Ik breng tijd door met dementerende ouderen die met hun achten samenwonen, als een soort gezin. In dat gezin ben ik een ouder – ik haal bewoners uit bed; geef ze eten; luister naar hun beslommeringen, haal ze soms voorzichtig terug in de realiteit en laat hen op andere momenten leven in hun eigen realiteit. Op de Taalgeekblog deel ik mooie, grappige of inspirerende momenten met jullie.

“Ik ben net een peuter”. Elisa moet het twee keer herhalen voordat ik versta wat ze zegt.  

Een collega heeft de oude dame vanmorgen uit bed gehaald: gewassen, aangekleed en in de rolstoel aan de keukentafel gezet. Aan mij vroeg ze om een ontbijtje voor haar klaar te maken. Met een schaar heb ik de korstjes van het brood geknipt, er boter en abrikozenjam opgesmeerd. Daarna gaf ik de vork in Elisa’s hand.

Dat ging niet. Ze krijgt haar rechterhand niet boven de tafel uit, laat staan dat ze haar bord kan bereiken om een stukje brood aan haar vork te prikken en naar haar mond te brengen. Daarom voer ik haar nu. Dat mag ik niet zeggen, in de zorg ‘geven we mensen eten’, want voeren doe je met dieren, en dragen ouderen ‘inco’s’ (incontinentiemateriaal), geen luiers. Maar in feite voeren we mensen en dragen ze luiers. Dementie, lichamelijke aftakeling en de ontmenselijking die daarmee gepaard gaat, kun je niet verbloemen met taal. Dit is hoe het is. Het is lelijk. Het is pijnlijk.

En als je, zoals Elisa, de pech hebt dat je nog beseft wat er gebeurt wanneer het gebeurt, dan levert dat schrijnende situaties op. Zoals nu. “Ik ben net een peuter?”, herhaal ik. Ze knikt. “U bedoelt: omdat ik u eten moet geven?”. Weer het hoofd op en neer. “Tja,” zeg ik, “ik doe het met liefde, maar ik kan me voorstellen dat het heel vervelend is om niet meer voor jezelf te kunnen zorgen. Ik was een paar maanden geleden ook goed ziek en kon bijna niet meer voor mezelf zorgen en dat vond ik heel frustrerend. Al was dat natuurlijk wel een andere situatie.” Ik leg haar uit dat ze sinds een paar dagen ineens heel veel dingen niet meer kan en dat we niet weten hoe het komt. Of zij een idee heeft. “Weinig”, zegt ze.

Zo kan het gaan. Misschien heeft Elisa ongemerkt een soort herseninfarct gehad en kunnen haar hersenen nu haar bewegingen niet goed meer sturen. Als ik haar de vork in haar niet-dominante linkerhand geef, kan ze die wel naar haar mond brengen. Maar echt zelfstandig eten lukt niet meer. Mijn collega vertelde dat ze Elisa ook niet meer op de wc durfde te zetten vanmorgen, want wanneer ze zit, zakt ze helemaal scheef. Elisa moet dus ook aan de luiers.

Na de afgelopen maanden zelf de frustratie te hebben gekend van een lichaam dat niet doet wat je hoofd wel wil, kan ik me nog beter voorstellen hoe dit moet zijn als je oud wordt. Hoe frustrerend, hoe deprimerend. Des temeer reden om nu te genieten: van wandelen, van eten, van gewoon zelf naar de wc kunnen gaan. Want je weet nooit wanneer het ophoudt.

Zorgblog| Samen eenzaam

In het dagelijks leven werk ik parttime in de zorg. Ik breng tijd door met dementerende ouderen die met hun achten samenwonen, als een soort gezin. In dat gezin ben ik een ouder – ik haal bewoners uit bed; geef hen eten; luister naar hun beslommeringen, haal ze soms voorzichtig terug in de realiteit en laat hen op andere momenten leven in hun eigen realiteit. Op de Taalgeekblog deel ik mooie, grappige of inspirerende momenten met jullie.

Mary kwam bij ons wonen toen ze veertig kilo woog. Ze kwam net uit het ziekenhuis, had een heupoperatie gehad en kon niet meer alleen wonen. Niet alleen vanwege die heup, maar ook omdat ze niet meer wist wat ze deed.

We spoelen de film een paar maanden vooruit: Mary heeft dankzij mijn kundige collega’s een longontsteking overleefd en is nog een paar kilo lichter. Ik kan haar bijna in m´n eentje optillen. Desondanks is Mary niet levensmoe – ze kletst honderduit. Op de schaarse dagen dat ik om half acht begin, is zij vaak degene die al wakker is en “help, help me alsjeblieft” ligt te roepen tot er iemand komt. Vaak wordt ze weer stil nadat ik even goedemorgen ben komen zeggen en haar een ontbijtje heb aangeboden.

Op een ochtend in april 2020 is ze nog stil wanneer ik om half acht de woning oploop. Dat verbaast me, dus ik ga even kijken. Even checken of ze er nog is. Heel zachtjes doe ik Mary’s kamerdeur open, het licht uit de gang stroomt meter voor meter de ruimte binnen. In de donkere slaapkamer ligt een klein bolletje onder de dekens. Haar ogen zijn open. “Goedemorgen”, zeg ik. Mary begroet me hartelijk, ze lijkt blij me te zien, een bekend gezicht. “Hoe gaat het met je, meid?”. “Mm, gaat wel”, zeg ik. Mary is helder, helderder dan ik van haar gewend ben, en ze wil weten wat er is. Ik vertel haar dat mijn relatie kortgeleden uit is gegaan en dat het dus even niet zo fantastisch met me gaat. Ik vertel het met een beetje schroom, want ik vind dat ik daarmee eigenlijk een grens overschrijd. Het is goed om een beetje professionele afstand te bewaren van de mensen voor wie je zorgt. Tegelijkertijd zijn we allemaal mensen en maakt de verbondenheid die dat schept dit werk juist zo mooi.

Mary reageert geschrokken. Ze vertelt dat zij ook eens een verbroken relatie heeft meegemaakt. “Ik was in de dertig, en ik dacht dat het voor altijd was, dus ik was er helemaal kapot van”, zegt ze. We kletsen nog even verder en dan zeg ik: “Zal ik ontbijt voor je halen?”. “Nee meid, doe jij nou maar even rustig aan”, zegt Mary, “dit moet tijd hebben, het moet slijten.” Ik moet een beetje lachen en tegelijkertijd ontroert het me wat ze zegt. Ze draait de rollen om: normaal zorg ik voor haar, nu zorgt zij even voor mij.

“Jij kan nog wel weer verder zoeken, meisje,” zegt Mary, wanneer ik even later een glas appelsap en een boterham zonder korstjes voor haar neerzet. Het is niet wat ik wil horen, maar ze heeft gelijk en ik vind het zo intens lief hoe ze met me meeleeft. “Voor mij is die tijd geweest, maar ik kan nu goed leven met de eenzaamheid.” Geheel tegen haar karakter in lijkt ze rustig, een serene uitdrukking op haar gezicht. Ze raakt me, het kleine figuurtje in het grote bed, van wie ik niet alleen de ribben, maar ieder bot kan tellen. Zo klein en toch zo taai. Al bijna negentig en toch nog niet klaar met leven. “Dan zijn we samen eenzaam, Mary”, zeg ik, en ik doe m’n best om niet een paar tranen te laten. In stilte zitten we een moment bij elkaar, zij in bed, ik op de rollator ernaast.